Op een bankje aan het Amsterdamse Kronkelpad trachtte ik een boek te lezen, toen aan het begin van de Weteringschans een oudere man het plantsoen betrad, die ten tijde van de kabinetten Lubbers een krachtig werkpaard moet zijn geweest, doch inmiddels het moede lijf voortsleepte als een Jehova’s Getuige na veertig jaar velddienst. Zijn pak was hem op het lijf gesneden, maar de karakteristieke aktetas had hij ingewisseld voor een tot op de draad toe versleten diepvriestas, die hij ter verlenging van de levensduur binnenstebuiten had omgeslagen.
De man naderde mijn bankje tot enkele meters, maar hield halt bij het borstbeeld dat er naast stond. Hij zette zijn tas op de grond en staarde naar de naam op de plaquette. “Car-Mig-Gelt” las hij bedachtzaam, maar hardop...
Lees meer