Geluksmaaltijd

“Zo, die is van mij!” roept het melkboerenblonde jongetje, terwijl hij de middelste Happy Meal van het dienblad grist. “Hoe weet jij dat nou weer?” snauwt zijn volslanke, platinablonde oma met een door de Zwarte Weduwe gerijpt stemgeluid. “Nou,” grijnst het jochie breeduit, “Mike en DJ lusten geen kaas en in déze zit de cheeseburger.” Oma zucht als een verslagen hond, maar haar kleinzoon is nog niet rijp voor deze subtiele vorm van ergernis. Voortvarend vervolgt hij: “Nu mag Mike uit de andere doosjes het speeltje kiezen.” Hij wijst hierbij naar zijn iets grotere broertje, dat zwijgend tegenover hem zit. Oma voelt de gezagsverhouding in dit kinderparadijs kantelen en probeert de orde te herstellen met de opmerking: “Geef mij één goeie reden waarom je ándere broertje niet zou mogen kiezen?” Het kost het jochie weinig moeite haar af te troeven: “Omdat die hier niet is”, klinkt het koeltjes.

 

Tegen mijn verwachting in slaat de oma na deze conclusie niet op tilt, maar gunt ze zichzelf een moment van bezinning. Gelukkig ontploft ze daarna alsnog. “Ik snap niet waarom jullie nou nooit eens een keertje naar oma kennen luisteren en effe wachten als dat gevraagd wordt!” foetert ze. De verontwaardiging in de ogen van de jongen schreeuwt: ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’, maar gezien zijn geringe leeftijd komt hij niet verder dan een piepend: “Maar wíj zijn er nou toch?” Het lijkt de grootmoeder iets milder te stemmen: “Ja, jullie wel”, erkent ze, “maar waar is DJ naartoe?” Schouderophalend zegt het jochie: “Ik zou het eens proberen bij de ballenbak” en zet, zodra oma hem de rug toekeert, één van de twee overgebleven doosjes voor zijn oudere broer op tafel.

 

Terwijl de jongens voortvarend beginnen met het assembleren van hun cadeautjes, nadert uit de richting van bovengenoemde bacteriebaai een klein, Marokkaans jongetje dat rond de tafel blijft drentelen. Het tweetal lijkt geen acht op hem te slaan, totdat hij gezelschap krijgt van zijn vader en in een hartverscheurend huilen uitbarst. “Kijk Papa”, snottert het kind, “dat zijn de jongens die me hebben geslagen in de ballenbak!” Duidelijk betrapt kijken de broertjes elkaar aan, een reactie die de vader doorziet als volledige bekentenis.

 

“Nou huilt hij”, merkt de blonde gevat op. “Dat hebben we dan mooi gedaan.”

“Waarom slaan jullie hem?”, vraagt hij streng. Ook nu heeft het boerenblonde jochie zijn antwoord snel paraat: “Hij begon ballen naar ons te gooien”, klinkt het trefzeker uit zijn kindermond. De vader is hier echter niet voor begrip, maar om het tere zieltje van zijn eigen kroost te beschermen. “Dan hoeven jullie hem toch nog niet te slaan?”, kaatst hij geërgerd terug. “Als hij niks had gegooid, hadden wij ook niet geslagen”, verdedigt het ventje zich fel. De vader lijkt nu te beseffen dat zijn bezwaar is gebouwd op zachte grond, maar blijft zichtbaar verontwaardigd over de gang van zaken. Demonstratief slaat hij zijn arm om de schouder van het snikkende mannetje en beent weg naar de uitgang. De jongens zijn inmiddels gestopt met spelen. “Nou huilt hij”, merkt de blonde gevat op. “Dat hebben we dan mooi gedaan.” Mijn vrouw, die door de ruggelingse plaatsing van onze tafel alleen het geluid bij deze scene hoort, kijkt na het vallen van deze woorden nieuwsgierig op van haar telefoon. “Hij kijkt niet bepaald trots”, sus ik haar verbazing. Gerustgesteld neemt zij een nieuwe hap van haar eigen cheeseburger.

 

Als oma met een dreinende DJ in haar kielzog is teruggekeerd, blijkt uit de cipiershouding die zij aanneemt, dat zij van een afstandje alles heeft gezien. Met de handen in haar volle zij eist zij zwijgend nadere uitleg. Ietwat bedremmeld begint de belhamel zijn verhaal, maar halverwege zijn weergave van de feiten breekt het gehavende pantser van oma’s geduld definitief. “Ik snap niet waarom ik, élke keer dat ik met jullie weg ben, ergens mot gaan leggen vechten!” snauwt ze in onnavolgbaar Haags.

 

Een paar tafels verderop, kan ik mijn lach nu niet langer bedwingen. Met afgewend hoofd maak ik me zo klein mogelijk, maar oma’s ogen branden in mijn nek. Verontwaardigt schalt ze door de ruimte: “Laten we er maar over ophouden, want daar schijnt er ééntje het allemaal erg grappig te vinden.” Duidelijk betrapt kijk ik mijn vrouw aan, een reactie die schuin aan de overkant grommend wordt doorzien als volledige bekentenis. Maar ik vónd het ook grappig…

Leave a reply