“Vijftien tellen in de rimboe!” schalt de stem van het drie turven hoge, blonde jochie over het Goudenregenplein. Een seconde later rennen zijn speelkameraadjes, een bruinbehaarde knul in dezelfde lengteklasse en een kleiner meisje met vrolijke krullen, enthousiast richting de hoek met de Goudenregenstraat. Daar verstoppen zij zich achter de bosjes, terwijl mijn vrouw en ik vanaf een bankje het drietal geamuseerd gadeslaan. Als het jochie bij de nul is aangekomen en zijn zoekende ogen over het plein laat dwalen, ontvouwt in mijn hoofd langzaam het stratenplan uit mijn jeugd.
Mijn meest vroege herinnering aan het Goudenregenplein valt samen met de laatste knarsende kilometers van uitgesleten PCC wagons. De naoorlogse grandeur van vergeelde foto’s had eind jaren tachtig plaatsgemaakt voor een rommelige grasvlakte, dat verder werd ontsierd door roestige meters nutteloos tramrails. Op de hoek waar het spelende tweetal nu zo stilletjes zit, zat vroeger Sarinah, een culinair begrip onder liefhebbers van de Indische rijsttafel. De kruidige geur die dit restaurant ooit over het plein verspreidde, wilde zelfs mijn ouders nog wel eens verleiden tot een overdadig diner. Mijn zus en ik vonden op dat soort avonden onderdak in de Sneeuwbalstraat, waar mijn oma ter compensatie op oer-Hollandse andijvie trakteerde.
De benaming ‘tellen’ blijkt doeltreffend gekozen, want Swen propt er twintig in vijf seconden.
“Veertien tellen in de rimboe!”, onderbreekt het jochie mijn maalstroom. Zijn speelmaatjes verlaten hun schuilplek, rennen op hem toe, tikken zijn uitgestoken hand aan en proberen nu ongezien de hoek met de Goudsbloemlaan te bereiken. Als de zoeker aan het eind van zijn tellen wederom geen spoor van zijn leeftijdsgenootjes oppikt, besluit hij twee stappen naar links te doen. “Hij is wel een beetje lui”, schamper ik, maar mijn vrouw blijkt de moderne spelregels sneller door te hebben. “Het gaat anders, let maar op”, fluistert ze. “Buut Swen! Buut Evy! Links achter in de hoek!”, brult het blonde jochie nu. De nauwkeurige plaatsbepaling treft doel, want het genoemde tweetal verlaat hun toevluchtsoord en niet veel later wordt het spel met Swen als aftellend middelpunt hervat. “Twintig tellen in de Rimboe”, echoot zijn stemmetje over het plein. De benaming ‘tellen’ blijkt doeltreffend gekozen, want Swen presteert het om er twintig in vijf seconden te proppen. Zijn speelgenootjes wéten dit en duiken direct in de begroeiing achter ons bankje.
Swen hanteert al snel dezelfde werkwijze als zijn voorganger. Eerst loert hij wat over het plein, doet daarna een paar zijdelingse stappen en zodra hem dit alles vruchteloos blijkt, sluit hij de ogen, strekt zijn hand uit en roept: “Negentien tellen in de Rimboe!”, waarna het schouwspel van aantikken en wegrennen door de verstoppende partij wordt hervat. “Het gaat inderdaad anders dan in onze jeugd”, erken ik mijn eega’s gelijk, maar onze observatie wordt onderbroken door Swen die tot onze verrassing roept: “Buut Noah, Buut Evy!” Vanachter de bloemenstal komt Evy nu op haar gemak aankuieren, maar Noah geeft zich niet zonder slag of stoot gewonnen. Dit duurt nog een halve minuut, tot Swen opnieuw schalt: “Buut Noah! Achter de bloemenstal. Of het elektriciteitshuisje!” Nu verschijnt dan toch het getergde gestalte van Noah ten tonele, die zijn ergernis over dit dubieuze spelverloop met wilde armgebaren benadrukt. “Je hebt gelijk”, geeft Swen schoorvoetend toe. “Ik wist het écht niet” En dan, bedremmeld, besluit hij: “Maar ik had geen zin meer…”
Leave a reply
You must be logged in to post a comment.